3. Schoolgebouw.
Het gebouw blijft goed voldoen aan de behoeften. Intusschen
moeten wij de opmerking van onze voorgangers herhalen dat
het in een verwaarloosden toestand verkeert. Daarin gaande
weg verbetering te brengen is noodzakelijk. Het lokaal, be
stemd tot berging van physische instrumenten, is zoo vochtig
dat sommige daarvan door den roest bijna geheel bedorven zijn.
Wij vleien onsdat in dit gebrek voor het vervolgalthans
ten deele, zal kunnen worden voorzien door het aanleggen van
eene stookplaats in bedoeld locaal, en namen reeds de vrijheid
Burgemeester en Wethouders voor te stellen het daartoe noodig
bedrag uit te trekken op de gemeente-begrooting voor 1876,
tweede wijziging, van meer gewigt, betrof art. 13 en had ten
doel ommet handhaving der driemaandstatenen van den
njaarlijkschen verzamelstaatde maandstaten, aanwijzende het
gedrag en de vlijt der leerlingen in de onderscheidene klassen,
af te schaffen. De ondervinding toch had bewezen, dat eene
maandelijksche opgave van het gedrag en de vlijt der leerlingen
niet aan het doel beantwoordde, daar eene maand een te kort
tijdperk is om een voldoenden maatstaf van beoordeeling aan de
hand te geven. De tijd, door de leeraren aan het opmaken
der maandstaten besteed, werd dus niet vergoed door het nut
dat zij opleverden. Burgemeester en Wethouders, zich veree-
nigende met onze beschouwingen, bekrachtigden reeds op 19
Maart jl. de bij ons schrijven van 16 Maart aan hunne goed
keuring onderworpen wijzigingen van de artt. 6 en 13 der in
structie van den rector.
III. Ten slotte zij hier herinnerd datna de bezwaren
zoowel bij Gedeputeerde Staten der Provincie Zuidholland, als
bij Zijne Excellentie den Minister van Binnenlandsche Zaken,
tegen de heffing van een verhoogd minerval, krachtens Uw be
sluit van 14 April 1874 gerezen, in ’s Raads zitting van 6
April 1875 met algemeene stemmen werd aangenomen een
nieuwe verordening op de heffing van het minervalwaarbij
dit werd teruggebragt op het bedrag van honderd gulden ’sjaars
voor iederen leerling.