Bijlage EE.
’s Gbavenhage 17 Maart 1876.
Het Burgerlijk Armbestuur, volgens art. 36 der Verordening
van 27 Augustus 1861 (Vers. 191), geroepen om verslag uit te
brengen omtrent zijne verrigtingen over het afgeloopen dienstjaar
1875, heeft de eer zijne mededeelingen aan te vangen met in
herinnering te brengen, dat de Commissie aan wie deze tak van
bestuur is opgedragen, in den loop van dit jaar geene verande
ring heeft ondergaan, alzoo zij in de Raadsvergadering van 7
September 1875 op nieuw de eer eener herbenoeming genoot.
Een besluit van den heer Burgemeester van den lOden daaraan
volgende, wees de heeren Wethouders Mr. J. P. Vaillant en
Mr. F. M. Baron van deb Duijn bij vernieuwing aan tot voor
zitter en plaatsvervangend voorzitter.
Het personeel der ambtenaren bleef insgelijks onveranderd.
De toestand van het armwezen der Gemeente, in aanmerking
genomen de in het vorig Verslag medegedeelde bijzondere om
standigheden die destijds aanleiding hebben gegeven tot eene
vermeerdering van het aantal bédeelden, mag naar het oordeel
der Commissie niet ongunstig worden genoemd, zoo als uit de
hierna volgende opgaven kan blijken. En ofschoon de uitgaven
voor bedeeling ten behoeve van huiszittende armen betrekkelijk
hooger zijn geweest dan in het vorige jaar, was echter het
cijfer der bedeelden lager.
De meerdere kosten in 1875 werden intusschen veroorzaakt
doordien het aantal bedeelden in 1874, sedert half April, van
tijd tot tijd is toegenomen en bepaaldelijk tegen het einde des
jaars een hoog cijfer bereikte.