6
I
j
van 24 Februarij 1875, n°. 9, dat in het wetg-
I
Tol Burgemeester en Wethouders:
bij brief van 17 Augustus 1875, n°. 21, naar aanleiding van
het adres van 6 ingezetenen dezer gemeente, houdende bezwaren
tegen het plan tot het aanleggen eener spoorbaan van het sta
tion van den Hollandschen ijzeren spoorweg alhier tot aan het
badhuis te Scheveningen; in welk schrijven die bezwaren zoo
krachtig mogelijk werden wederlegd.
III. Tol de Tweede Kamer der Staten-Generaal:
publieke dienst slechts 6-3 cent per M3 zal betalen; het
geen de Kamer beschouwt als eene miskenning van het
geen art. 254 der gemeentewet ten deze voorschrijft;
4". om verbetering van den ellendigen toestand der Wagen-
brug, zoowel in het belang der passage over- als van de
vaart onder de brug;
5°. om te voorzien in de behoefte voor Scheveningen aan de
gelegenheid tot het erlangen van zeevaartkundig onder
wijs, welke behoefte door het Collegie van Burgemeester
en Wethouders is erkend.
Dit adres heeft geenerlei invloed op de beslissingen van den
Raad aangaande de gemeentebegrooting uitgeoefend. En toen
het voorstel van Burgemeester en Wethouders (Bijblad blz. 243,
n°. XII), tot oprigting te Scheveningen van eene school voor
meer uitgebreid lager onderwijs met een schoolgeld van ƒ25,
alwaar, vooral ten behoeve van de visscherij en reederij, ook
de Engelsche taal zou onderwezen worden, publiek was gewor
den, wendde de Kamer zich:
c. bij brief van 20 December 1875, n°. 26, andermaal tot
den Raad, met het vernieuwd verzoek dat eerlang een zeevaart
kundige cursus, bij voorkeur kosteloos, te Scheveningen moge
worden geopend. Aanleiding tot dezen naderen aandrang vond
de Kamer in de omstandigheid, dat de pogingen tot oprigting
eener bijzondere school voor zeevaartkunde te Scheveningen aan
gewend, zijn mislukt.
a. bij adres
II.