115 Wat aangaat de opmerking in Hoofdstuk III van het verslag der Kamer van Koophandeldat bij uitbreiding der visschersvloot het strand geheel vrij behoort te 'blijven voor de visscherij, benevens de daarop volgende zinsnede, zoo merken wij op, dat belemmering in de uitoefening van dit bedrijf nooit op den weg kan liggen van het Gemeentebestuur van 'sGravenhagedat daarom ook de concessie-aanvraag van den heer E. C. Mackay tot den aanleg eener wandelpier na grondig onderzoek is afgewezen, maar dat daartegenover de Scheveningsche reederij hare eischen niet mag overdrijven en dal het niet meer dan billijk is, dat de bevolking van Scheve- ningenwaar het een werk van algemeen nut geldt zooals het leggen van een riool naar zee, zich eenige ongeriefelijkheid daarvoor getrooste. g. Reederijen, compacten, schippersgilden en zeemanscollegien. Hieromtrent verwijzen wij naar Hoofdstuk IV lett. b van bijlage 38. HOOFDSTUK XIII. a. Middelen van vervoer te water. Omtrent de stoombooten, beurtschepen en markt schuiten verwijzen wij naar Hoofdstuk VII, letter a, van het Verslag der Kamer van Koophandel en Fabrie ken, waaruit blijkt dat deze middelen van vervoer geheel in denzelfden toestand zijn gebleven als in het vorig Verslag werd opgegeven. De volksschuitenveren op Leijden en Delft hadden plaats: naar Leijden door middel van 3, naar Delft met 7 schuiten; deze veren nemen iaarlijks in belang rijkheid af. Inrigtingenin verband staande met de uitoefening van Handel en andere Bedrijven.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1876 | | pagina 121