121 polder geen sprake was, en dat de Bezuidenhout een landweg was. Ook Scheveningen en de badplaats zijn in dien tijd ontzaggelijk toegenomen. Behalve deze vermeerdering en vergrooting achten wij het niet te gewaagd als onze overtuiging uit te spreken, dat de Gemeente ook materieel en intellectueel in welvaart is vooruitgegaan. Tal van nuttige instel lingen en ondernemingen zijn in het leven geroepen, zoowel op het gebied van kunsten en wetenschappen, van handel en nijverheid, als van volksgezondheid en liefdadigheid; en al moge dan ook de grootere zamen- gesteldheid van het raderwerk eener maatschappij van zoo uitgebreiden omvang dikwijls verschillende moeije- lijkheden doen ontstaan en eischen doen stellen, voor wier vervulling men zich offers moet getroosten, wij meenen toch dat toeneming der bevolking als een gunstig verschijnsel is te beschouwren, zoolang zij met toenemende welvaart blijft gepaard gaan. Het personeel van den Raad heeft, gelijk men gereedelijk verwachten kan, in dien tijd van 25 jaren groote verandering ondergaanopmerkelijk is het daarom, dat van de leden, waaruit de nieuwe Ge meenteraad bestondtoen die op 15 October 1851 door den toenmaligen Burgemeester Jhr. Mr. G. L. H. Hooft werd geopend, nog zeven leden thans zitting hebben; het zijn de heeren: E. B. Baron Wittert van Hoog land, P. J. van der Burgh, Mr. H. J Soury, Mr. M. Eijssel, Mr. F. M. Baron van der Duijn, Mr. A. de Pinto en Jhr. Mr. F. G. A. Gevers Dey- noot, die toen als jongste Wethouder deel uitmaakte van het Dagelijksch Bestuur, en thans sedert 1858 den Voorzittersstoel bekleedt. (1) Bijlage 40 bevat de namen der leden, die sedert 1851 zitting hadden.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1876 | | pagina 127