I Li- 14. El I i I I. Kanalen. De vraag wordt in de eerste plaats wat van de bestaande kanalen kan verwacht worden. Om zich een goed denkbeeld te maken van de werking der kanalen, moet men zich eerst het duin met de kanalen in stilstand voorstellendat wil zeggenzonder dat uit de kanalen water wordt opgepompt. Graaft men in dezen toestand een put op een zekeren afstand van het kanaaldan zal men in het kanaal en in de put het zelfde waterpeil vinden. Wordt nu een aanvang gemaakt met water uit het kanaal te pompendan zal het peil in het kanaalevenals in de put dalen in verhouding tot de weggevoerde hoeveelheid water. Bij de opneming der peilen zal echter blijken dat het water in de put hooger staat dan in het kanaal. Denkt men zich eene regte lijn, gaande van het peil in de put tot het peil in het kanaal, dan stelt deze lijn de helling voorwaaronder het water door het zand dringt naar het kanaal. Deze helling neemt toe met de snelheidwaarmede het water uit het kanaal wordt weggevoerd en dus in verhouding tot den spoed, waarmede de beweging door het zand plaats moet hebben. Trekt men eindelijk een horizontale lijn op de gemiddelde terreinhoogteen denkt men zich verder een lijn getrokken onder bovengenoemde helling uit den waterspiegel in het kanaal, dan zal deze laatste lijn de eerste snijden op een zekeren afstand uit het kanaal. De afstand geeft aan de strook duin aan weerskanten, die door het kanaal gedraineerd wordt. Volgens opnemingen gedurende den laatsten droogen zomer verschilt deze helling van tot t>ij een gemiddelde af voer van 2800 M3 per dag, hetgeen overeenkomt met de on dervinding elders opgedaan. Bij de volgende berekeningen nemen wij eene gemiddelde elling van slechts aan- In den navolgenden staat is voor de verschillende kanaal- anden opgegeven de gemiddelde terreinhoogtede laagste

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1876 | | pagina 176