27.
H. F. C. ten Kate en J. G. Vogel. De zes overige bestuurs
leden, de heeren des Tombe, de Stubbs, Sluiter, de Wijs,
van deb Kemp en Reinders, verklaarden echter op 29 October,
tengevolge van die verkiezing, hun ontslag te nemen, en lichtten
de beweegredenen van dit besluit in eene circulaire aan de leden
nader toe. De lieer J. G. Vogel had reeds op 29 October onmid
dellijk zijn ontslag genomen. Dientengevolge zou op eene Alge-
meene Vergadering van leden, dd. 29 October., de verkiezing
van zeven nieuwe Bestuursleden plaats hebben. Op deze zeer
woelige bijeenkomst kon men echter tot geene verkiezing geraken
zoodat eerst in de Algemeene Vergadering van 5 November met
groote meerderheid gekozen werden de heerenJhr. E. Heems-
kerck van Beest, Prof. J. Bosscha, J. F. Metzelaar, Jhr.
Mr. F. G. A. Gevers Deynoot, J. G. Vogel, S. L. Verveer
en Mr. E. Lenting. Voor de heeren Gevers Deynoot en
Lenting, die de benoeming niet konden aanvaarden, koos men
op 30 November de heerenMr. H. C. Du Bois en A. P.
Godon, die zich de keuze lieten welgevallen.
Deze nieuwe Raad van Bestuur benoemde toen uit zijn mid
den tot Voorzitter: Dr. L. R. Beunen, en tot Penningmeester:
den heer A. P. Godon. Echter bleef de aldus samengestelde
Raad niet lang bijeen. Reeds den 5den Januari 1876 ontviel
den Raad de heer S. L. Verveer. Was hij nog te kort in het
Bestuur der Akademie, om veel van zijn goeden wil en ijver
te hebben kunnen toonen, de Raad betreurde met de geheele
kunstwereld het verlies van den populairen man, wiens werken
in dén cyclus der Nederlandsche kunst eene geheel eigenaardige
plaats innemen.
Ter zijner vervanging koos de Algemeene Vergadering van
28 Maart jl. den heer J. Singels.
Ook het personeel der leeraren werd niet gespaard. De heer
G. H. Bouscholte, leeraar in het Ornament, bezweek in Aug.jl.
Als een der oudste leeraren, had de heer Bouscholte zich
steeds door ijver en welwillendheid onderscheiden. In zijne plaats
benoemde de Raad, bij den aan vang van den nieuwen cursus,
den heer C. Stortenbeker. Daar de Raad zich bovendien niet
verantwoord achtte, om, bij den grooten toevloed van leerlingen,