Bijlage 29. ’s Gravenhage 16 Maart 1877. i Het voorschrift van Art. 36 der Verordening van 27 Augustus 1861 (Iers. n°. 191), roept het Burgerlijk Armbestuur tot het uitbrengen aan den Raad van een uitvoerig en beredeneerd verslag van zijne verrigtingen in 1876. Alvorens daaromtrent zijne mededeelingen aan te vangen brengt het in herinnering, dat de Commissie, zooals die het vorige jaar was zamengesteldin de Raadsvergadering van 5 September 1876 weder de eer genoot eener herbenoeming, en een besluit van den Heer Burgemeester van 8 daaraanvolgende, de Heeren Wethouders Mr. J. P. Vaielant en Mr. F. M. Baron vax der Duux op nieuw tot Voorzitter en plaatsvervangend Voorzitter aanwees. Het personeel der ambtenaren bleef insgelijks onveranderd. Met opzigt tot den toestand van het armwezen der Gemeente in het algemeenmeent het Armbestuurook op grond van hier na te vermelden bijzonderheden, een vrij gunstig oordeel te mogen uitspreken. Tegenover eene in de beide laatst voorgaande jaren waargenomen vermeerdering van het aantal bedeelden, is dit in het afgeloopen jaar, wat de vier eerste onderstandswijken Gravenhage) betreftiets minder geweestterwijl het eenigzins hooger cijfer van bedeelden te Scheveningen zich hoofdzakelijk bepaalt tot de zoogenaamde winterbedeeldenwaarvoor de bij zondere redenen hier later zullen worden opgegeven. En was dit laatste niet zonder invloed op het bedrag der kostendie gedurende de wintermaanden aan onderstand moesten besteed worden, over het algemeen mag het Burgerlijk Armbestuur er tot zijn genoegen op wijzen, dat deze over ’t geheel minder hebben beloopen dan het vorige jaar. Een en ander pleit dus voor de hierboven gemaakte gevolgtrekking, dat de toestand van het armwezen dei- Gemeente over 1876 vrij gunstig kan worden genoemd.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1876 | | pagina 342