58.
i".
2°.
3°.
van 13 September 1876, n°. 31, in antwoord
den Minister van 21 Augustus te voren, waarbij
het gevoelen der Kamer werd gevraagd omtrent een voorstel
van het Duitsche telegraaf bestuur, om voor het verkeer met
Nederland de schatting per woord in te voeren, in dier voege,
dat voor elk telegram over alle afstanden 24 cent zal worden
betaald en daarenboven 6 cent voor ieder woord, en dat de
weging van den Minister de vraag onderwerpendeof hetmet
het oog op de belangen der particuliere nijverheid, geoorloofd
en wenschelijk is, dat Rijksambtenaren de mededinging met die
particuliere nijverheid aanvaarden
Onder dagteekening van 30 Mei 1876, gaf de Minister te
kennendat de chef van den hierbedoelden ambtenaar geen
aanleiding heeft gevonden, dezen, in het onderwerpelijk geval,
te verbieden in vrijen tijd en met eigen grondstoffen en gereed
schappen eenig werk voor eigen rekening uit te voeren; en dat
ten deze voor tusschenkomst des Ministers geen genoegzame
grond aanwezig scheen.
b. bij brief van 13 Junij 1876, n’. 24, om de aandacht van
den Minister te vestigeir:
op de wenschelijkheid dat in de kaarttelegrammen het
gebruik van cijfers toegelatenof het aantal woorden
uitgebreid worde;
op het verschil in grootte der briefkaarten o. a. van
Nederland en Duitsclilandmet verzoek dat de eerstbedoelde
voortaan ter grootte van die in het Duitsehe Rijk in
gebruik worden uitgegeven
op de onevenredigheid van het port voor stalen en druk
werk bij verzending binnen- en buitenslands.
Verklaarde de Minister, onder dagteekening van 22 Junij 1876,
dat aan de inwilliging van het sub 1 en 2 vermeld verzoek
belangrijke bezwaren in den weg stondenbij de wet van
28 Junij 1876 (Staatsblad n°. 145), die op 1 Augustus d. a. v.
in werking trad, is aan de sub 3 bedoelde onevenredigheid een
einde gemaakt.
c. bij brief
op dien van