41.
B it i t e n I a n d s c h.
b.
ton, tegenover 1846 in het voorgaande jaar. Van deze vaar
tuigen behoorden er 17 te Seheveningen te huisdie tijdens de
steurharingvisscherij nagenoeg uitsluitend op België varen en,
als retourvracht, van tijd tot tijd gietaarde voor de alhier ge
vestigde ijzergieterijengranen uit Antwerpen of matten stoelen
uit Mechelen medebrengen. Na afloop der verzending van steur-
haring en gerookte bokking, zoeken deze schippers hun bestaan
elders. Enkele vaartuigen, niet bestemd voor de vaart op België,
dienen als vletvaartuigen tusschen SeheveningenRotterdam
Vlaardingen en Maassluistot vervoer van verschegedroogde
en gezouten visch en van haringnetten; nog andere tot het
aanvoeren en uitventen van brandstoffen.
Van de 49 vaartuigen, die te ’s Gravenhage tehuis behooren
zijn er 5 uitsluitend voor het fabriekwezen in gebruik, 7 zijn
bewoonde liggers2 worden gebezigd als liggers voor ammoniak -
water, 1 als ligger voor houtskool, 2 tot berging van kool. De
overige behooren aan particuliere schippers tot aanvoer van
brandstoffen, aardappelen, fruit enz. of aan kramers, dié de
kermissen en jaarmarkten bezoeken.
In 1877 werd havengeld geheven van 41,214 vaartuigen
zijnde 4258 minder dan in het daaraan voorafgaande jaar. Deze
vermindering moet hoofdzakelijk worden toegeschreven aan de
voltooijing der ophooging van het spoorwegterrein te Rotterdam
en van het terrein voor de tweede gaz-fabriek alhier; alsmede
aan minderen aanvoer van bouwmaterialen.
De klagten omtrent de heffing van het havengeld en de
belemmeringen, die de invordering aan de scheepvaart berok
kent houden aan. Door velen wordt beweerddat die belasting
in geen verhouding staat tot den erbarmelijken toestand onzer
waterwegen.
In de reederijen van de firma’s L. van deb Hilst en Zonen
en J. J. van den Beeg, kwam geen verandering. Aangaande
die van de firma’s IIuijgens en Habdenbebg en van C. Jut
j:n Comp. ontbreken ons alle bijzonderheden.