29.
2. Organieke verordening, reglementen, instruction, enz.
I. Gaf de schriftelijke en mondelinge gedachtenwisseling
tusschen de Regering en de beide Kamers der Staten-Generaal
over de begrooting van Binnenlandsehe Zaken voor het dienst
jaar 1878 aanleiding tot de hoop, dat eerlang meer zekerheid
betreffende den wettelijken toestand der gymnasia zon verkregen
zijn, die verwachting is niet teleurgesteld.
Den elfden Maart bereikte de Tweede Kamer een ontwerp
van wet tot wijziging van sommige bepalingen der wet van
28 April 187G (Staatsblad n1’. 102) tot regeling van het hooger
onderwijs.
Wat betreft de artikelen dezer wet, die op de Gymnasia
betrekking hebbenwerd bij het genoemde voorstel in een
drietal daarvan verandering gebracht. De wijziging van art. 17,
bepalendedat voortaan de benoemingen bij scholenwelke
door het Rijk worden gesubsidieerd, de goedkeuring behoeven
van den Minister van Binnenlandsehe Zaken, kan hier buiten
beschouwing blijven, omdat het Haagsche Gymnasium niet tot
die categorie behoort.
De beide overige wijzigingen raakten art. 7 en en art. 9.
De wijziging in art. 7 was drieledig.
Vooreerst werd het leerplanregelende den om vang van het
onderwijs, in art. 5 bedoeld, en „de wijze, waarop het-over
de verschillende jaren van den cursus moet worden verdeeld”
vervangen door een algemeen leerplanregelende den omvang
van het onderwijs, in art. 5 genoemd, en de grondtrekken van
den cursus.
Voorts zoude de tweede zinsnede betrekkelijk de splitsing na
het vijfde jaar vervallen.
Eindelijk (hetgeen hier alleen volledigheidshalve wordt op-
geteekend) zouden de progymnasia een eigen leerplan erlangen.
Ten aanzien van art 9 werd voorgesteld achter het tweede
lid eene bepaling in te lasschen, aan den gemeenteraad de
bevoegdheid gevende, bij huishoudelijke verordening voor te
schrijven, dat het toelatingsexamen tot de laagste klasse van