29.
III. Over de vraag, wie Dr. Beunen als Rector behoorde
op te volgen, kon het oordeel niet moeielijk zijn: de conrector,
Dr. J. Rutgers was naar onze overtuiging daartoe door zijne
verdiensten aangewezen. Een oogenblik bestond er gevaar, dat
het Gymnasium hem zou moeten missen. Het was, toen hij op
de voordracht was geplaatst voor hoogleeraar in de oude ge
schiedenis aan de Universiteit te Amsterdam. (Zie het officieel
gedeelte der Amsterdamsche Courant van 16 Februari 1878).
Doch gelukkig vond hij vrijheid voor die eer te bedanken.
Dat bij benoeming van Dr. Rutgers tot Rector, Dr. H.
Mulder hem als Conrector behoorde op te volgen, kon onzes
inziens evenmin twijfelachtig zijn.
Burgemeester en Wethouders benoemden den 17den Juni den
conrector Dr. Rutgers tot Rector, den 8sten Juli Dr. H.
Mulder tot Conrector, beiden met ingang van 1 September.
IV. Tot tijdelijke leeraren met ingang van 1 September
werden aangesteld de heer W. L. van Meurs, doctorandus
in de letteren, voor het Latijn en Grieksch, en de heer A.
W. Stellwagen, leeraar aan de hoogere burgerschool, voor
voor het Nederlandsch en de Aardrijkskunde.
Tot tijdelijk leeraar voor het Latijn, (zie boven §2, II)
met ingang van 1 October, de heer J. M. van Bekten, toen
nog Doctorandus in de letteren, doch die in diezelfde maand
te Leiden den doctoralen graad verwierf.
V. Hiervoor is medegedeelddat Burgemeester en Wethouders
geen vrijheid vonden onze voorstellen betreffende de jaarwedden
der leeraren over te nemen. Zij maakten echter geen bezwaar
zich met de denkbeelden van Curatoren te vereenigen wat
betreft het getal leerarenwaarmede het personeel ten gevolge
der invoering van de wet op het hooger onderwijs behoorde te
worden vermeerderd en de leertaak aan elk hunner op te dragen.
De gemeenteraad keurde de desbetreffende voorstellen goed in
de zitting van 17 September. Mitsdien werd toen besloten tot
het aanstellen van:
1°. een leeraar voor Latijn en Grieksch: