29.
Bijlage II.
hel
Lezen.
Nauwkeurig en natuurlijk lezen van bevattelijk proza en van
eenvoudige poëzie; de examinandus moet daarbij blijken geven,
dat hij het gelezene verstaat.
Schrijven.
Net en duidelijk schrijven met eene loopende hand.
Rekenen.
Kennis van:
de inrichting en het gebruik van het tientallig stelsel (be
drevenheid in het uitspreken en schrijven van getallen)
de hoofdbewerkingen met geheele getallen en hare toepassing
op benoemde getallen;
de eigenschappen en kenmerken van de deelbaarheid der
getallen
het ontbinden van getallen in hun eenvoudigste factoren;
het vinden van den grootsten gemeenen deeler en van het
kleinste gemeene veelvoud van getallen;
de voornaamste eigenschappen, de herleiding en de behandeling
der gewone breuken bij de vier hoofdbewerkingenen de toe
passing der gewone breuken op benoemde getallen;
de voornaamste eigenschappen der tiendeelige breuken en
hare behandeling bij de vier hoofdbewerkingen;
het metrieke stelsel.
De examinandus moet bij alles blijken gevendat hij de
gronden begrijptwaarop de verschillende bewerkingen en her
leidingen berusten, en van die gronden eene duidelijke verklaring
weten te geven.
Hij moet bedreven zijn in de toepassing dier bewerkingen
bij de oplossing van eenvoudige vraagstukken en blijken geven
zich te hebben geoefend in het rekenen uit het hoofd.
OMSCHRIJVING van de vereischten voor
examen tot toelating in de eerste klasse van
het Gymnasium van ’s Gravenhage.