’s Gkavenhage 14 Maart 1879.
Art. 36 der verordening van 27 Augustus 1861 (Verz. n’. 191)
legt het Burgerlijk Armbestuur de verpligting op tot het in
zenden aan den Gemeenteraad van een uitvoerig en beredeneerd
verslag omtrent zijne verrigtingen.
Bij de aanbieding daarvan over het dienstjaar 1878, meent
het, allereerst in herinnering te moeten brengen, dat de Com
missie, aan wie deze tak van bestuur is opgedragen, uit
dezelfde leden als in de laatst voorafgaande jaren is blijven
bestaanten gevolge der herbenoemingwaarmede zij bij ’s Raads
besluit van 3 September 1878 op nieuw werden vereerd.
In het personeel der ambtenarenbij het Armbestuur werk
zaam, vond evenmin eenige afwisseling plaats.
Het strekt het Burgerlijk Armbestuur tot genoegen ook nu
te mogen vermelden, dat de toestand van het armwezen bij
voortduring gunstig mag worden genoemd, zooals uit de later
volgende mededeelingen mag worden afgeleid. Het personeel
dat door het Armbestuur moest worden ondersteund was daarbij,
zoowel hier als te Scheveningenweder iets minder dan in
vorige jaren; terwijl ook de kosten van verleenden onderstand
niet onbelangrijk beneden de raming zijn gebleven.
Tot vermelding overgaande der gewone opgaven vestigt het
Armbestuur de aandacht op het navolgende:
Bij de eerste uitdeeling in Januarij 1878 wees de lijst der
bedeelden een cijfer aan van 487 gezinnen, uitmakende 987
personen, destijds gezamenlijk bedeeld met f 320.10 in geld
en 592 brooden 's weeksbenevens 180 portiën spijs daags
eene geldswaarde vertegenwoordigende van 97.86, hetgeen bij
omslag den onderstand voor ieder gezin destijds ongeveer 98 cent
’sweeks doet bedragen; aantoonende dat er toen op die zoo
genaamde vaste lijst 15 gezinnen minder werden bedeeld dan
bij de eerste uitdeeling in 1877.
Bijlage 5 1