51.
Met opzigt tot de verpleging in de Kolonie van de Maat
schappij van Weldadigheid zij vermeld, dat ingevolge de in
1819 en 1821 gesloten contracten, aldaar nog voor rekening
van het Burgerlijk Armbestuur gevestigd waren 6 huisgezinnen,
uitmakende 28 personen. Daarvan werden 2 huisgezinnen, door
hoogen leeftijd of ziekelijkheid niet meer in staat om door arbeid
geheel in hunne behoefte te voorzien, met eene toelage onder
steund. De vier overige zijn als vrijboeren gevestigd en veroor
zaken alzoo aan het Armbestuur geen kosten. Daarenboven
werden nog voor zijne rekening in die stichting verpleegd twee
bij hunne kinderen inwonende bejaarde personen, alsmede zes
kinderen, waarvan een in eene dienst kon worden bezorgd
en een is overleden.
Tevens zag het Armbestuur zich op voorstel van Commis
sarissen der Maatschappij verpligt, om de toelage ten behoeve
der drie in vorige verslagen genoemde gezinnen voort te zetten,
welke ondersteuningen echter bij minder invaliditeit der ouders
of meerder werkvatbaarheid der tot het gezin behoorende kin
deren van tijd tot tijd verminderd worden. Voor een dezer
gezinnen kon die ondersteuning geheel worden ingetrokken,
wegens het hertrouwen eener weduwedie voor haar gezin
eene toelage genoot.
Ter zake van deze ondersteuning en verpleging werd in 1878
aan de Maatschappij van Weldadigheid betaald f 1041.96|
tegen 1124.021 in 1877.
Tot de mededeeling overgaande van hetgeen [betrekking heeft
op het verleenen van geneeskundigen onderstand, vestigt het
Burgerlijk Armbestuur allereerst de aandacht op den hier
volgenden staat