13 Gelijk reeds in het verslag over 1878 werd vermeld, zijn de kosten voor buitengewone werken, uitgetrokken op de begroetingen voor 1878 en 1879, in één en dezelfde leening begrepen. Met betrekking tot die leeningaanvankelijk bepaald op een bedrag van 440,000, moeten wij herinneren, dat tegen de daarvoor vastgestelde voorwaarden, voor zoover betrof de bepaling der aflossing van j pCt. plus de bespaarde renten, bij Gedeputeerde Staten be zwaar was gerezen, uithoofde deze leening alzoo over een langeren termijn zou loopen en dus het toekomstig geslacht meer drukkendan de aard der werkenwaar voor zij moest strekken, toeliet, terwijl verder naar de meening van dat collegie de gemeente-financiën eene aflossing op korteren termijn alleszins gedoogden. Wij waren van oordeel, dat aan het geopperde be zwaar moest worden toegegevenen zulks in afwijking van het gevoelen der Commissie van voorbereiding van financiële onderwerpendie ons tot het vragen eener Koninklijke beslissing had geadviseerd. Die Commissie toch meende datwanneer de Gemeente bij dit geschil in het ongelijk werd gesteld, tegelijkertijd het beginsel zou zijn uitgemaakt, dat over eene conversie van de vroeger aangegane leeningen in de toekomst het laatste woord zou zijn gesproken, terwijl wij daarentegen van oordeel warendat het hier geen beginsel raaktemaar alleen een op zich staand geval betrof. De Raad besloot echter met een zeer kleine meer derheid bij zijn eenmaal genomen besluit te volhar den, dat daarop door Gedeputeerde Staten werd ver nietigd. Van deze beslissing voorzag men zich in hooger beroep bij den Koning. Bij Zijner Majesteits besluit van 15 Mei 1879, n°. 30 werd het ingesteld beroep

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1879 | | pagina 19