28.
eene misstelling te
1878. Daar wordt
Tot onze voldoening heeft Uwe vergadering de door Curatoren
ingediende voorstellen allen aangenomen met de aanzienlijke
meerderheid van 28 tegen 4 stemmen. Wij zijn overtuigd dat
den bloei van het gymnasium bevorderlijk
(1) De missive van Curatoren komt voor in het Verslag der Handelingen
van den Gemeenteraad van ’s Gravenhage van 1879, blz. 330; de behandeling
en aanneming: aldaar blz. 350 en 351, zitting van 16 December 1879. Wij
mochten bericht ontvangen van Burgemeester en Wethouders, dat het besluit
van den Raad den 19den Januari 1880 werd goedgekeurd door Gedeputeerde
Staten van Zuid-Holland. Hier ter plaatse zij ons vergund
verbeteren, voorkomende in 2, 11 van het Verslag over
gezegd, dat op 12 November van dat jaar de wedde van den heer Gacon
bepaald werd op f 1600. Dit moet zjjn: f 1500.
dit besluit aan
zal zijn
In de Bijlage I, die aan ons Verslag jaarlijks wordt toe
gevoegd vindt men ditmaal voor het eerst opgegevenhoeveel
uren aan eiken leeraar zijn opgedragen en de dagteekening
waarop hunne benoeming is ingegaan.
III. In het vorig verslag werd medegedeeld, dat het wets
ontwerp tot wijziging van sommige bepalingen der wet op het
hooger onderwijs ingediend onder de dagteekening van 29 Augustus
1878, bij Curatoren bezwaren had ontmoet, wegens de daarin
voorgestelde verlenging van het tijdperk, waarin het zoogenaamde
academisch admissie-examen zou worden afgenomen en dat?, zij
zich met dit bezwaar gewend hadden tot de Tweede Kamer
der Staten-Generaal. De Kamer heeft dat wetsontwerp den
26sten Februari 1879 afgestemd, waardoor ons bezwaar werd
uit den weg geruimd.
Een ander bezwaar vangewichtigeren aard, waartoe de artikelen
116—118 der wet op het hooger onderwijs aanleiding dreigden
te geven, is gelukkig evenzeer opgeheven.
Dit bezwaar betrof de leerlingendie in den cursus 18801881
de zesde klasse zouden uitmaken.
Volgens de uitlegging van de genoemde artikelen, gegeven
door de beide vorige Ministers van Binnenlandsche Zaken, zouden
die leerlingen, indien zij al met voldoende vrucht van het
onderwijs gebruik maakten, desniettemin aan het eind van den