Bij het einde van het Academiejaar 1878—1879 heeft de Raad
van Bestuur wederom de eer, u een overzicht van het afge-
loopen tijdvak aan te bieden.
Bijzonder merkwaardige gebeurtenissen hebben daarin niet
plaats gegrepen. Dank zij de ruimere geldmiddelen heeft de
Academie zich door aankoop van boekwerkenplaten en modellen
zooveel mogelijk trachten voor te bereiden op het meer en meer
naderend tijdstip, waarop haar de beschikking over het geheele
gebouw zal geschonken worden en men aan het onderwijs de
gewenschte uitbreiding zal kunnen geven. Toch nadert dat tijd
stip zeer langzaamen toen het den Raad onlangs uit eene mede-
deeling van Burgemeester en Wethouders aan den Gemeenteraad
bleek, dat men nog ruim twee jaar zal moeten wachten, alvorens
de Koninklijke muziekschool het haar toebedacht gebouw in het
Westeinde zal kunnen betrekken, heeft de Raad van Bestuur
gemeenddaarin niet te mogen berusten. In een adres aan het
Gemeente-bestuur heeft de Raad verzocht, om zoo spoedig
mogelijk in het gebrek aan ruimte te voorzien, en des noods
tijdelijk een door den Raad aangewezen gebouw te huren,
opdat door verplaatsing van museum en muziekschool de Academie
des te spoediger de lessen behoorlijk zoude kunnen inrichten.
Een ieder toch, die de Academie bezoekt, valt het gebrek
aan ruimte overal in het oog. Bij den aanvang van den nu
ingetreden cursus heeft men wederom even als vorige jaren
verscheidene leerlingen, die zich na 1 October aanmeldden, uit
gebrek aan plaats moeten weigeren. Vooral door het voortdurend
toenemen van den cursus voor het Middelbaar Onderwijswordt
het gebrek aan localiteit zoodanig gevoeld, dat men ook voor
TWINTIGSTE VERSLAG van den slaat der Academie
van Beeldende Kunsten te ’sGravenhage over
1878—79.
Bijlage 29.