r
59.
die in ons land nog zeer weinig en hier ter stede nog in het
geheel niet bekend waren. „Veel inspanning”, dus schrijft hij,
kost het de werking dezer machines volledig te leeren kennen,
doch de ijver, waarmede de werklieden mij terzijde staan,
doet mij vertrouwen dat ik weldra in staat zal zijn om de
buitenlandsche concurrentie in gouden en zilveren galon en
ander handwerk met vrucht te weerstaan.”
Van andere zijden werd, voor sommige onderdeden, in dit
vak, geklaagd over zware concurrentie van buiten en, daardoor
ook, over de moeijelijkheid, om leveringen direct aan het
Gouvernement te doen. Een dezer industrieelen laat zich hier
over aldus uit: „De wijze van aanbesteding toch laat zeer veel
te wenschen over, waardoor men genoodzaakt wordt om met
niet-fabriekanten en commissionnairs te concurreren, die, de
goederen uit het buitenland betrekkendezich kunnen tevreden
stellen met eene zeer geringe provisie. Dit is hoogst onbillijk,
omdat de benoodigdheden voor het leger in landen als Frankrijk
en Duitschland, oneindig grooter zijnde, dan hier te lande, veel
billijker kunnen worden aangemaakt. Op deze wijze wordt con
currentie uiterst bezwaarlijkzoo niet onmogelijk. Aangezien
het nu uit den aard der zaak wenschelijk waredat de
eqnipementstukken voor het leger zooveel mogelijk binnen ons
Rijk wierden vervaardigd, zou het m. i. ook billijk zijn, dat
de concurrentie voor die zaken beperkt werd tot de fabriekanten
hier te lande, die bewijzen kunnen de vereischte inrigtingen
te bezitten om het aangenomene naar behooren af te leveren.”
Het hoofd van een ander niet minder belangrijk établissement
van dezen aardbeklaagt zich eveneens over de nadeelenwelke
de binnenlandsche industrie op het bovenbesproken gebied on
dervindt door al te groote vrijgevigheid van de zijde der
Regering in de toelating van vreemdelingen tot de aanbeste
dingen. Evenwel zoo schrijft hij mogten wij door
scherpe berekeningen en lage prijsaanbiedingen voldoende werk
bekomen om onze werklieden -- circa 30 in getal genoeg
zame verdiensten te bezorgen.”
De toestand der boek- en courantdrukkerijen, der steendrukkerijen,