59.
tigen op het ongerief, voortspruitende uit het minder voldoend
toezigt der haven-politie op het lossen en laden van vaartuigen,
en uit het aanwijzen van ligplaatsen aan markt- en zoogenaamde
ligschuiten vóór stratenmet verzoek daaraan te gemoet te
komen door de aanwijzing van zekere ruimte bijv. 15 of 20
M. die bij bruggen of straten moet worden vrijgehouden
voor los- en laadplaats.
Burgemeester en Wethouders wonnen hieromtrent het advies
in van den havenmeesteren deden daarvan onder dagteekening
van 4 Augustus 1879, mededeeling aan de Kamer.
Dat advies bevatte echter geen enkel argument tot weder
legging van de dezerzijdsche beweringdat de bestaande toestand
hoogst gebrekkig ishetgeen trouwens werd bevestigd door een
inmiddels bij de Kamer ingekomen adres van J. Sillevis en
Zonen en 9 andere firma’s.
Naar aanleiding van dat adres wendde de Kamer zich bij
brief van 16 September 1879, n". 20, tot Burgemeester en
Wethouders, met verzoek de in dat stuk vervatte wenken in
welwillende overweging te nemen.
Deze gaven daarop bij beschikking van 19/22 December 1879,
n°. 4154/16 (1 afd.) te kennen dat vereeniging der havenpolitie
met de gewone politie niet in het belang van den handel en
de scheepvaart en evenmin in dat der gemeente zou zijn,
weshalve dat denkbeeld niet kan overgenomen wordenmaar
dat op de bezwaren der adressanten reeds is en ook verder zal
worden gelet.
bij brief van 11 Julij 1879, nn. 16, met verzoek om, door
vermenigvuldiging van extra-gelegenheden en verlaging van
tarief, het bezoek aan de tentoonstelling te Arnhem voor de
verschillende klassen der maatschappij mogelijk te maken opdat
de groote massa van die tentoonstelling de vruchten kunne
plukken, welke zij, uit haar aard, behoort af te werpen.
V. Tot de directiën der Hollandse he Ijzeren - en
Nederlandsche Rijnspoorweg-maatschappijen: