16
In het vorig verslag vermeldden wijdat van de
leening van 979,500 ten behoeve van eenige buiten
gewone werken in 1878 en 1879 slechts een gedeelte
in laatstgenoemd jaar werd aangegaan, terwijl voor
het restant ad 428,500 later een nieuwe inschrijving
zou geopend worden. Men achtte het billijk tegenover
de vroegere inschrijvers, om alvorens hiertoe over te
gaan een minimumkoers voor de toewijzing te stellen
en wel 95°/0, aangezien het eerste gedeelte der lee
ning tegen dien koers gegund was.
Nadat daartoe door den Raad op 13 April 1880
was beslotenbleek er tot een voldoend bedrag te
zijn ingeschreven tegen een koers van 98^%; in de
Raadsvergadering van 4 Mei werd besloten het restant
bedrag van 428,500 tegen dien koers te gunnen.
De kosten voor buitengewone werken op de begroe
ting van 1880 uitgetrokken zullen met die van het
jaar 1881 in één leening worden begrepen.
In den loop van het jaar werd aan de Gemeentekrach
tens de wet van 14 November 1879 (Staatsblad n°. 197),
overgedragen door de Commissie van liquidatie der voor
malige wees- en momboirkamers het saldo van die
kamer, vroeger alhier gevestigdzijnde een inschrijving
op het Grootboek der Nationale Schuld, groot ƒ84,500,
die ten name der Gemeente is overgeschreven.
Verder mag niet nagelaten worden te dezer plaatse
te vermelden, dat ten gevolge van het Raadsbesluit
van 9 December 1879, waarbij bepaald werd, dat het
geldelijk beheer van de gasfabriek zou geschieden
zonder vermenging met de Gemeente-financienmoest
vastgesteld worden, welk gedeelte der baten van de
gasfabriek in de Gemeentekas zoude gestort en welke
kosten daartegenover door de Gemeente aan de admi
nistratie der fabriek zouden vergoed worden.