29. gewerbe-Schule te Berlijnen daarna tot Professor Jacob von Falcke te Weenen. Deze laatste beval der Academie met de grootste warmte en overtuiging den heer Adolf Lang aan, jong bouwmeester te Weenen, die met bijzonderen bijval het Künst- lerhaus te Pesth gebouwd had, en van wiens bekwaamheden genoemde professor voor de Academie de beste verwachtingen koesterde. De Raad van Bestuur stelde zich daarop onmiddellijk met den heer Lang in betrekking, en slaagde er in, ge noemden bouwmeester, leeraar van den vermaarden professor Ferstel, aan deze inrichting te verbinden. Met 1 October heeft de heer Lang zijne lessen aan de Academie aangevangen, en zal die ook, volgens de met hem gesloten overeenkomst, des zomers voortzetten, zoodat zij alsdan den cursus voor het M. O. ten goede zullen komen. Ofschoon genoemde heer nog slechts eenige weken in ons land woont, is het hem door vooraf gaande studie en onverpoosde oefening reeds mogelijk, zich in verstaanbaar Hollandsch uit te drukken. Bij de inschrijving der leerlingen voor den wintercursus 1879— 1880 heeft men 401 leerlingen toegelaten. Van dezen waren 259 betalende leerlingen, onder welke 36 voor het M.O.; 77 jongelieden genoten het onderwijs voor rekening van Academie leden, en 65 onvermogenden werden gratis toegelaten. Onder de betalenden bevonden zich: 2 kw’eekelingen uit het Burger weeshuis, 23 verpleegden der hervormde diaconieeen jongeling uit het Weeshuis der Luthersche en 3 uit dat der Waalsche gemeente. De cursus voor vrouwelijke leerlingen w’erd des winters door 78 en des zomers door 71 leerlingen bezocht. Aan den zomer cursus voor mannelijke leerlingen werd door 65 jongelieden deelgenomen. De Afdeeling A, de stamklasse, waar ieder nieuw leerling zijne intrede doet, bestond uit 154 jongelingen. In de Afdeeling B 1ste klasse, (gronden van het teekenen naar pleisterafgietselsgraphische voorbeelden en meer samen gestelde ornamenten) oefenden zich 73 leerlingen. De 2de en 3de klasse van Afdeeling B, waarin naar Frag-

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1880 | | pagina 341