40. heer de Mare zijne bevoegdheid ten deze was te buiten gegaan. De hierop betrekkelijke stukken werden den Minister, op zijn verzoek, toegezonden bij brieven van 15 en 22 Julij 1880, n°. 18 en 19. Op het verzoek van L. J. Oostoam vischhandelaar alhier, om de tusschenkomst der Kamer tot het verkrijgen van ver mindering in den prijs van het duinwater, voor zooveel daarvan voor handel en nijverheid gebruik wordt gemaakt, volgde bij brief van 11 Augustus 1880, n". 21, eene weigering; op grond dat hier van geene onregtmatige heffing sprake kon zijn, en dat vermindering van het tarief in de eerste plaats door de belanghebbenden zelf behoort te worden aangevraagd. Aan de schippers W. J. Bol en D. IIoogenraad werd in antwoord op hunne klagt over belemmering der scheepvaart door het verbod om des avonds na het sluiten van den boom met vaartuigen binnen te komen bij brief van 16 September 1880, n°. 23, te kennen gegeven dat zij bevoegd zijn, de tot opheffing van hun bezwaar noodige vergunning aan Burge meester en Wethouders aan te vragen. Nog werd bij brief van 14 October 1880, n°. 25, aan de commissie voor den in 1881 te Leeuwarden te houden nationalen wedstrijd in overweging gegeven, te trachtenmet medewerking der te dezer stede gevestigde nijverheidsvereenigingen, alhier eene plaatselijke commissie zamen te stellenten einde den goeden uitslag van dezen wedstrijd te helpen bevorderen. Geen gevolg werd gegeven aan het verzoek der Kamer: a. te Vlissingenom ondersteuning van haar adres aan de Staten-Generaal om bekrachtiging van de overeenkomst met Belgie, betreffende de uitbreiding van de kanaal- en haven werken te Ter Neuzen en de naasting van den spoorweg Ant werpenHollandsch diep, enz.; op grond vooral, dat de 2de Kamer der Staten-Generaal reeds in het voordeel der adressante had beslist; b. te Oosterhout, om ondersteuning van haar adres aan den Minister van Financiën, betrekkelijk de inwisseling der oude

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1880 | | pagina 438