27 niet kunnen derogeeren aan het algemeen recht tot belastingheffingonder opmerking bovendien dat de belastingkrachtens art. 262 der Gemeentewetge durende drie jaren, te rekenen van het tijdstip, waarop zij verschuldigd iskan worden ingevorderd. Na op deze gronden te hebben aangedrongendat de vereischte goedkeuring alsnog zou -worden verleend verzochten wij subsidiair, dat, bijaldien Gedeputeerde Staten mochten blijven volharden bij hun genomen besluitalsdan goedkeuring zou -worden verleend tot de overbrenging der aanslagen van het betrokken kohier op dat van het loopende jaarevenals zulks geschiedt bij de Rijksbelastingonder vermelding dat zij be trekking hebben op een vroeger dienstjaar. Deze poging mocht echter het gewenschte gevolg niet erlangenbij missive dd. 15/17 Augustus ant woordden Gedeputeerde Staten, dat zij geenszins over tuigd waren van het ongegronde hunner bezwaren tegen het doen van aanslagen na sluiting van het dienstjaar waarop zij betrekking hebbenen dat het hun niet duidelijk was hoe overbrenging-van aanslagen over 1881 op kohieren over 1882 eenigszins aan dat bezwaar zou kunnen te gemoet komen. In de meening dat zoowel de Raad als ons College onmachtig waren om hooger beroep tegen dit besluit aan te teekenenhebben wij den Minister van Binnen- landsche Zaken in kennis gesteld met de handeling van Gedeputeerde Statenhaar beschouwende als te zijn in strijd met de wet en met het algemeen belang, ten einde Z. Exc. in de gelegenheid te stellen het be sluitingevolge art. 166 der Provinciale wet, aan den Koning ter vernietiging voor te dragen. Tevens -werd deze stand van zaken door ons op den 22sten Augustus aan den Raad medegedeelddie

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1882 | | pagina 33