27.
Bijlage IV.
A.
aan wijzende
het onderwijs
r.
NOTA betreffende de vraag of niet het besluit
der leeraarsvergadering van 24/26 October
1882 in strijd is met het K. B. van 29 Juni
1878 (Staatsblad no. 98).
hoevele lesuren aan
De tabel
in elk der vakken wekelijks in elke klasse minstens besteed
moeten worden” (art. 3 van het K. B.), strekt:
om het minimum uren voor te schrijven dat in de zes
schooljaren te zamenaan ieder vak moet worden besteed(elders,
dan in die tabel, wordt dit minimum niet voorgeschreven);
2o. om de distributie voor te schrijven van het sub 1 ver
melde minimum uren over de zes schooljaren; (elders, dan in
die tabel, wordt deze distributie niet voorgeschreven).
De vraag is of de tabel óók strekt:
3o. om de distributie voor te schrijven van het, tengevolge
der sub 2 vermelde distributie, op eenig schooljaar vallend
aantal uren over onderdeden van dat schooljaar.
Met een beroep op de letter van het K. B. is deze vraag
niet beantwoord. Het is algemeen gebruikelijk eene hoeveelheid
tijd, in eene klasse eener school aan onderwijs in dit of dat
vak te bestedenuit te drukken door de formule zoo- en zoo
veel uren wekelijks.” Al was het dus den maker van het K.
B. enkel om de sub 1ste en 2de vermelde voorschriften te doen,
zonder dat hij daarbij dacht aan de sub 3 vermelde distributie,
dan sprak het toch bijna van zelf, dat hij niet de formule be
zigde „in die klasse minstens 80 (120, 160 enz.) uren voor
dat vak”maar de gewone formule in die klasse wekelijks
minstens 2 (3, 4 enz.) uren voor dat vak’’. De letter van art.
3 bewijst dus ten dezen niets.