-n. Bij de voortzetting van het examen op verlangen van een gecommitteerde, staat het dezen vrij zelf de candidaten te ondervragen. Art. 4. Ieder die de candidaten ondervraagt of hen schriftelijk werk doet verrichtendoet dat naar eigen goedvinden. De leeraren kiezen voor het mondeling en schriftelijk vertalen stukken, die niet met de candidaten gelezen zijn. De onderwerpen, bedoeld in art. 3, 2° van het K. B. van 21 Juni 1881 (Staatsbl. n°. 69), worden vastgesteld door den leeraar in de Nederlandsche taal en letterkunde. Art. 5. Ieder leeraar, die verlangt dat de candidaten van eenig boek voorzien zullen zijndoet daarvan ten minste drie dagen vóór het examen opgave aan den rector. Art. 6. Wanneer door geen der leeraren of gecommitteerden verdere voortzetting van het examen verlangd wordt, beraadslagen de in art. 1 bedoelde leeraren over ieder der candidaten afzon derlijk en wel eerst over de vorderingendoor den candidaat in elk der vakken van het examen gemaakt, en daarna over de vraag of hem het getuigschrift zal worden uitgereikt. De gecommitteerden zijn bevoegd aan deze beraadslaging deel te nemen. Art. 7. Tot het uitreiken van het getuigschrift wordt niet besloten, dan bij meerderheid van de stemmen der aanwezige leeraren. Bij deze stemming vertegenwoordigt geen der leeraren eenig bijzonder vak van het onderwijs. Art. 3. Ingeval de duur van het examen krachtens art. 2 van het K. B. van 21 Juni 1881 (Staatsbl. n°. 69) wordt verlengd, zijn de twee laatste alinea’s van art. 2 op die verlenging van toepassing.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1882 | | pagina 374