86
1867 {Staatsblad n°. 104), opgedragen de functie van
Waterschout aldaar uit te oefenen en zulks ter vervan
ging van den heer F. J. Behr, aan wien in het laatst
van December 1881 bereids eervol ontslag uit die
betrekking door den Koning was verleend.
Een verschil tusschen reeders en visschers gerezen
en de vrees van laatstgenoemdendat bij de aanmon
stering voor den Waterschout hunne belangen niet
zouden worden in het oog gehoudendeed eene span
ning ontstaan, die weldra een dreigend aanzien ver
kreeg en waardoor het anders zoo woelige en bedrijvige
Scheveningen in een doodschen toestand verkeerde.
Deze spanning hield aan tot in den namiddag van
27 Januari, toen, op een der schepen de bemanning
voor den Waterschout werd aangemonsterd, welk
voorbeeld spoedig door velen werd gevolgd met uit
zondering van enkelen, die tot den aan vang der haring-
visscherij in den zomer bleven staan.
De vloot bestond uit 196 bomschepenwaarop werden
aangemonsterd circa 1900 personen.
Door den Waterschout werden opgemaakt 19 processen
verbaal, waarvan!7 wegens desertie, 1 wegens mishande
ling en 1 wegens oplichting door middel van valschheid.
Een woord van lof mag in deze ook niet worden
onthouden aan den President der te Scheveningen
gevestigde Vereeniging Eendracht den heer A. Hoo-
genraad, die den Waterschout in ingewikkelde kwestiên
op de meest welwillende wijze ter zijde stond.
In den loop des jaars vergingen van de te Scheve
ningen thuis behoorende visschersvloot 7 schepen,
waarbij 50 personen in de golven omkwamen, voor
wier nagelaten betrekkingen gelden werden ingezameld.
De inrichting der brandweer onderging dit jaar slechts
kleine veranderingen.