25.
Voorbereidend onderwijs voor het aanleeren van ambachten.
Bleef dus aan den eenen kant weerzin bestaan tegen het onder
wijs in een der bij de wet genoemde vakken, van eene andere
zijde werd bij Uwen Raad op uitbreiding van het aan de lagere
scholen gegeven onderricht aangedrongen.
Bij adres, in Uwe vergadering van 14 November 1882 inge
komen verzochten een aantal ambachtsliedenallen in deze
gemeente woonachtig, dat het Uwen Raad behagen mocht, aan
de scholen werkplaatsen te verbinden, d. i. gelegenheden voor
den aanstaanden ambachtsman om met de behandeling der grond
stoffen vertrouwd te gerakenen zoodoende beter voor den arbeid
van zijn leven voorbereid te worden.
De Plaatselijke Commissie, over dit verzoek gehoordmeende
zich van elke beschouwing omtrent de wenschelijkheid of uit
voerbaarheid van dien maatregel te mogen onthouden, daar
naar hare meening de wet, die in art. 2 limitatief de vakken
omschrijft, welke onder het lager onderwijs te begrijpen zijn,
en in art. 16, welke daarvan aan openbare scholen moeten en
welke aldaar kunnen worden onderwezen, verbood aan het
verlangen van adressanten te voldoen.
Door Burgemeester en Wethouders werd in hun afwijzend
praeadvies nog gewezen op de omstandigheid, dat vele kinderen,
voor wie bovengenoemde maatregel gevraagd werd, juist de
school zóó vroeg pleegden te verlaten, dat elke uitbreiding
van het daar gegeven onderwijs den tijd, aan de verplichte
of tijdelijke vrijstelling van het bijwonen daarvan zou verleend
worden door het lid van het Dagelijksch Bestuurmeer bijzonder
met het toezicht op de school belast, na advies van het hoofd
der school en van de Subcommissie der Plaatselijke Commissie.”
Tengevolge dier wijziging kon het adres, door den heer C. M.
Dekkeb aan Uwen Raad gericht, (zie blz. 6 van het vorige
verslag) buiten beschikking blijven, en mag de verwachting
worden uitgesproken, dat de tegenstand tegen het gymnastiek
onderwijs langzamerhand zal uitsterven.