24 de belastingschuld te ge- als belastingplichtig feit aan wijst, en dat het ten kohiere brengen niets meer of minder dan het boekstaven of registreeren van een bestaande, schuld isterwijl de goedkeuring door Gedeputeerde Staten dezelfde be- teekenis heeft van hetgeen in art. 1 der wet van 22 Mei 1845 (Staatsblad n°. 22) door arecwtoirverklaring is te verstaan. Art. 262 der Gemeentewet had, naar het oordeel der Commissie, deze strekking, dat den ontvanger een tijdvak van drie jaren is opengesteld om tot de invordering van rakente rekenen van het tijdstip waarop ze is ver schuldigdd. i. te rekenen van den dag tvaarop de schuld door het belastingplichtig feit is ontstaan; alzoo niet, te rekenen van den dag waarop het kohier is opgemaakt, of vastgesteld, of goedgekeurd. In overeenstemming met de meerderheid der voor malige Commissie voor de plaatselijke belastingen meende de Commissie van bijstand in het beheer der gemeentefmanciën dat de schuldenvoorkomende op de afgekeurde kohieren, alsnog in en ten bate van het begrootingsjaar 1883 zouden kunnen worden ge registreerd of ten kohiere gebracht, en dat Gede puteerde Staten in de wet geen grond of aanleiding zouden kunnen vinden, aan zoodanig kohier voor den dienst 1883, onverjaarde restanten van een vroeger jaar bevattendehunne goedkeuring te onthouden terwijl voor de Rijks directe belastingen toch steeds hetzelfde plaats vond. De Commissie adviseerde ons derhalve een zoodanig kohier ter vaststelling voor te dragen. Op grond van het schrijven van Gedeputeerde Staten van 15/17 Augustus 1882 (zie vorig verslag, blz. 27), meende ons College evenwel het nemen van een besluit, als door de Commissie werd bedoeld, als

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1883 | | pagina 30