‘25. dit reglement regelt geen onderwerp van lager onderwijs volgens de terminologie der Wet van 1857. Wat lager onderwijs vol gens deze wet is, wordt in art. 1 omschreven, en het onder richt op de bewaarscholen volgens het reglement valt daarbuiten. Bij de beraadslaging over art 73 der wet heeft de Minister van Binnenlandsche Zaken (van Rappabd) uitdrukkelijk gezegd dat de bewaarscholen tot dusver nimmer onder de lagere scholen zijn begrepen geworden. Voor die bewaarscholen bestaan geheel afzonderlijke verordeningenwelke krachtens art. 73 van deze wet niet zullen worden ingetrokken of afgeschaft”. Bij verschil van gevoelen over de voortdurende kracht van het reglementwas de commissie echter eenstemmig van oordeel dat de regeling zeer onvoldoende is, en de intrekking en ver vanging dezer verordening door andere bepalingen in elk geval wenschelijk is. „Tegen overtreding van het reglement is geene straf meer bedreigd. De strafbepaling moest worden gezocht in art. 14 der wet van 1806, en deze wet is geheel afgeschaft. In het regle ment is geene strafbepaling te vinden, zoodat overtreding straf feloos kan plaats hebben. „Ook is zeer te betwijfelen, of de thans bestaande Commissie van toezicht op het lager onderwijs kan beschouwd worden als te zijn opgevoigd in al de bevoegdheden van de Plaatse lijke Schoolcommissiën volgens de wet van 1806 en het regle ment van 1854. Wel kan de tegenwoordige Commissie als de opvolgster der Plaatselijke Schoolcommissie volgens de wet van 1857 worden beschouwd art. 83 der wet van 17 Aug. 1878 (Staatsblad n°. 127) luidt: „de leden der Plaatselijke Com- missiën blijven hunne betrekking bekleeden maar de Schoolcommissiën volgens de wet van 1857 zijn niet de op volgsters van de Commission volgens de wet van 1806. „Art. 73 der wet van 1857 luidt: „Behoudens enz., zijn alsdan (d. i. met 1 Januari 1858) dePlaatselijke Schoolcom- „siën ontbonden en door het schooltoezicht ingevolge deze wet „vervangen.” De oude Commission hebben dus opgehouden te bestaande nieuwe Commission kunnen hare bevoegdheid alleen

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1883 | | pagina 330