28 worpen, waarvan het resultaat werd neêrgelegd in een nota aan Burgemeester en Wethouders, door dezen overgelegd in de Raadsvergadering van 23 October. In die nota werden uiteengezet de moeielijkheden voortvloeiende uit het laatste lid van art. 245 der Gemeentewet. Niettegenstaande het de bedoeling dier bepalingduidelijk uit hare geschiedenisisdat hij die in eene gemeente bescherming voor zijn bedrijf en zijne goederen geniet, in de belasting worde aan geslagen, ook al verplaatst hij zijn hoofdverblijf vol gens art. 76 van het Burgerlijk Wetboek elders, kan die wetsbepaling niet naar hare bedoeling worden toegepast, zoolang hij, die door het gemeentebestuur is aangeslagenzijn toevlucht kan nemen tot een condictio indebiti voor den burgerlijken rechter, waar van kostbare procedures, die menig gemeentebestuur afschrikken zijn goed recht in dergelijke gevallen te handhaven, het gevolg zijn. De geschillen over de plaatselijke directe belastingen behooren, even als die over de Rijks directe belastingen, als een zaak van publiek recht te worden onttrokken aan de kennis neming van den burgerlijken rechter, bij wien nimmer in verzet moet kunnen worden gekomen tegen de wet tigheid of hoegrootheid van den aanslag. De beslis sing der geschillen hierover behoort aan Gedeputeerde Statendes noods in het hoogste ressort aan den Koning, te worden opgedragen. Daarbij zou het eerste lid van art. 245 der Gemeentewet moeten worden aan gevuld met de bepaling, dat ook zij, die in de ge meente een geheel of ten deele tot bewoning of huis vesting in gericht perceel of perceelsgedeelte in gebruik of te hunner beschikking hebben, geacht worden ge durende den tijd van dat gebruik of recht tot beschik king in de gemeente te verblijven, door welke bepaling

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1883 | | pagina 34