VERSLAG van het Bestuur der Vereeniging
tot verbetering van de woningen der arbeidende
klasse te ’s-Gravenhage, over het jaar 1883.
Zooals in het laatste verslag is vermeld, had het Bestuur
reeds in den aanvang van het vorige jaar zijne aandacht meer
bepaald gevestigd op de twintig woningen aan den Noordwaï
en zich de vraag gesteld of eene verbouwing daarvan noodig
was. Die woningen toch, die indertijd door de Vereeniging
werden aangekocht, om ze zooveel mogelijk verbeterd
tegen lagen huurprijs te verhuren, zijn oud en voldoen niet
geheel aan de eischen, welke men tegenwoordig aan een goede
arbeiderswoning stellen moet. Zij vormen een hofje, waarvan
de eene helft aan de straat gelegen is en wat ruimte en bewoon
baarheid betreft zeer voldoende is, daar die woningen twee
benedenkamers en een zolder met afgeschoten vertrekje bevatten
en een ingang zoowel aan de voor- als aan de achterzijde.
Veel gebrekkiger is echter de inrichting van de tien achterwo
ningen wier bewoners zich met een zeer beperkte ruimte
moeten behelpen. Het stond dan ook dadelijk bij het Bestuur
vastdat uit een oogpunt van hygiënealleen de opruiming
der achterwoningen wenschelijk was, maar daarnaast ontstond
de vraag of niet tevens verbouwing van het geheele hofje noodig
was, op grond van bouwvalligheid. Uit een voorloopigonderzoek
bleek, dat de voorwoningen bij aanzienlijke reparatie nog wel
te gebuiken zouden zijn.
In dezen stand der zaak waren de meeningen aanvankelijk
verdeeld, want terwijl sommige leden eene verbouwing van
Bijlage 50.