21.
n
n
een
n
p. 69):
eaux
oni daarna bij enkele meer lokale punten stil te
„over de epidemische ziekte,
„op deze plaatsen, met be vrij ding der
Provinciën.
Dr. J. Bonga noemt in eene verhandeling
die gedurende 1826 in de noordelijke provinciën geheerscht heeft
(pag. 100) als een der voornaamste oorzakende vermenging van het
zeewater met het zoete binnenwater.
Bij Dr. J. VAN GEUNS in zijn werk Moerassen en mofrasziekten (Am
sterdam 1838) lezen wij op pag. 82: „De ondervinding leert ons, dat
de overstroomingen van zeewater en de moerassendie door hare gemeen-
schap met de zee zoutwater bevatten vooral schadelijk zijn. Hij haalt
daarbij de woorden aan van Montfalcon. (Histoire médicale des marais
Les marais les plus funestes sont ceux qui sont formées des
douces et des eaux salées,” terwijl hij verder op pag. 34 zegt:
Men heeft hier vooral te letten op den invloed die de zouten van het
zeewater op de rotting der organische zelfstandigheden uitoefenenen
daar het niet twijfelachtig is dat zij in zeer verdunden toestand voor
komende, gelijk bij zeewater het geval is, de rotting bevorderen, zoo
mag men stellen dat zij, om die reden, als schadelijk zijn aan te merken.”
F. .1. C. Sebastiaan zegt in een uit het Duitsch door Houtman
vertaald werk (Amsterdam 1816): „Men houdt in Holland voornamelijk
die polderswaarin zich het zeewater met het zoete
De lagere streken van FrieslandNoord-Holland
het afgeloopen jaard. i. in 1826geheel en
stroomdmet het gevolg dat ook de ziekte meer
nabijgelegen deelen derzelfde
voor schadelijk
water vermengt.”
Dr. Büchner bespreekt in zijne verhandeling: „over den invloed der
Noord-Hollandsche droogmakerijenna 1608op de gezondheid der inge
zetenen” (Utrecht 1826), de droogmaking van de Zijpe in 1388 aan
gevangen maar waarbij de dijken gedurig werden weggeslagenhetzelfde
had plaats in 1561 en 1570 tot eindelijk in 1601 de droogmaking geheel
tot stand kwam. Den Isten November 1601 had men een buitengewoon
hoogen watervloed, de N. W. wind dreef het water nog hooger op dan
in 1570 bij den Allerheiligen-vloed. Vele dijken braken door, en in
Amsterdam was het water binnen de stad zoo hoog dat men met schuiten
door de Oudebrug-steeg voer. In den zomer en den herfst heerschten
epidemische ziektenzeer sterk zelfs in Hoorn en in Amsterdam.
In Juni 1602 werd een kanaal in Noord-Holland gegraven on' een groote
werden overstroomd
staan.
Wij lezen in Prof. G. Bakker’s bekend geschrift: „De volksziekte
welke in het jaar 1826 te Groningen geheerscht heeft” (Groningen 1827).
„De lagere streken van Friesland, Noord-Holland en Overijssel waren in
al door zeewater over-
bij zonder gewoed heeft