21.
’S Gravenhage 22 April 1884.
water en den nadeeligen invloed die daarvan vooral voor den
plantengroei te vreezen is, zoodat zij meent, dat het sierlijke der
beplanting langs de grachten, allengs nadeelige gevolgen zoude
ondervinden.
Dr. L. J. EGELING.
Dr. B. CARSTEN.
Dr. G. Th. A. WOLTERBEEK MULLER.
‘Rapporteur.
Uwe commissie meent dus, dat uit een hygiënisch oog
punt het inlaten van zeewater in de grachten van ’s-Gra-
venhage als een zeer gevaarlijke proef zoude moeten be
schouwd worden, waarvan de gevolgen voor de toekomst,
met zekerheid thans niet te overzien zijn.
2". dat wanneer de doorspoeling der grachten door een open zeemond
zoude moeten geschieden, en niet van uit een reservoir, dat van
te voren wordt volgepompt, waardoor het zeewater tijd tot bezinking
heeft, deze bezinking noodzakelijk in de grachten zelve zal plaats
hebbenzoo het water ten minsten niet voortdurend in vrij krachtige
strooming wordt gehouden, waardoor een voortdurend baggeren
noodzakelijk zal zijnen de bodem der grachten veel meer nog
bederven zal dan zij nu reeds is.