23 56,725 - 55,400 - 57,275 van het vergunningsrecht be- in 1884 in 1883 in 1882 Het vergunningsrecht bleef bepaald op 25 van iedere 100 huurwaarde. De schatting bleef opgedragen aan den heer J. G. S. A. van den Bergh, terwijl de herschattingen weder werden verricht door de heeren J. Bodaan en P. A. D. VAN DEN BOOGAART. Het gering getal herschattingenwelke worden aan gevraagd en de daarvan verkregen resultaten leveren het bewijs, dat de schatting steeds met de meest mogelijke zorg en nauwgezetheid geschiedt en dat de ambtenaar, met de schatting belast, zich steeds beijvert met na te gaan welke inrichtingenhetzij door voor- of achteruitgang, voor eene verhooging of vermindering van huurwaarde in aanmerking behooren te komen. Art. 28 alinea 2 der wet van 28 Juni 1881 (Staats blad n°. 97) werd bij de wet van 23 April 1884 in diervoege gewijzigd, dat de inrichtingen, aan welke vergunning was verleend en waarin ook tevens eene winkelnering werd uitgeoefend, met den verkoop van sterken drank konden voortgaan tot 1 Mei 1885 (de oorspronkelijke termijn was bepaald op 1 Mei 1884). Herschatting werd gevraagd door 14 personen, waar van het gevolg was, dat van 3 personen de huur waarde onveranderd bleef, van 10 personen de huur waarde verminderd werd, terwijl van 1 persoon de huurwaarde werd verhoogd, zoodat het gezamenlijk vergunningsrecht eene vermindering heeft ondergaan van f 300. De totale opbrengst droeg

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1884 | | pagina 29