23. 2de soort). Ill aansluiting aan het bovenstaande kan hier in de eerste plaats worden vermeld, dat het bij art. 2 der Verordening op het lager onderwijs (n°. 533) voor de scholen dezer categorieën vastgestelde maximum eene aanzienlijke verhooging onderging. Op voorstel van Burgemeester en Wethouders werd genoemd artikel in Uwe zitting van 20 Maart 1884 in dien zin ge wij- B. Burgerscholen (Isle en sluiting aan haar bovenaangehaald schrijven, in overweging te moeten geven eene verhooging van het bij art. 2 der Verorde ning n". 533 voor genoemde scholen voorgeschreven maximum leerlingen voor te bereiden. Naar hun gevoelen behoorde dat maximum op het wettelijke van 600 te worden gebracht, dat niet alleen gelegenheid geeft om van 12 klasse-lokalenelk voor ten hoogste 50 leerlingen, behoorlijk partij te trekken, maar tevens met de gewijzigde alinea’s 1 en 2 van genoemd wets artikel in overeenstemming is. Het hoofd der school toch en de 12 klasse-onderwijzers vormen juist het getal (13), dat krachtens de wet aan eene school van ten hoogste 600 leerlingen moet verbonden zijn. Ook om eene andere reden schijnt dit maximum aanbeveling te verdienen. Blijft immers, tengevolge van de gestadige toene ming der bevolking, de bouw van steeds nieuwe scholen op den duur onvermijdelijk, het schijnt wenschelijk die wijziging in het getal scholen zoo weinig mogelijk plaats te doen grijpen. De herhaalde verplaatsingen en overplaatsingen en wijzigingen in de schoolwijkverdeeling, die het gevolg zijn van het tot stand komen eener nieuwe school, kunnen toch niet anders dan tot nadeel van den geregelden gang van het onderwijs strekken. Het mag dan ook in het belang van het onderwijs heeten dit nadeel tot een minimum terug te brengen door elke school zoo groot te maken als de wet in het algemeen toelaat. Het was der Commissie daarom aangenaam van het College van Dage- lijksch Bestuur te vernemendat over haar denkbeeld het oordeel van het schooltoezicht zou worden ingewonnen.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1884 | | pagina 310