125 15 Sep- durende een beperkten tijd werkzaam bleven in de school, waarin zij vóór bun examen waren toegelaten, en dat die toelating ons zelfs zeer in het belang van het onderwijs schijnt, omdat daardoor aanstaande onderwijzers in de openbare scholen, in afwachting van een benoeming, werkzaam blijven en mitsdien hunne geschikt heid behouden en bevorderen. Tevens werd in dien zin een aanschrijving aan de Hoofden der openbare lagere scholen gericht. Bij schrijven van 10 September gaf de Arrondissementsschoolopziener te kennen, dat hij niet wilde betwisten, dat de toelating van volontairs, zooals Burgemeester en Wethou ders bedoelden, wellicht in het belang van het onderwijs kon zijn, doch dat de wet den weg voor die toelating niet aanwees en dus moest geacht worden haar niet te willen. Daarop gaven wij bij schrijven van tember aan den Schoolopziener te kennen, dat het onmiskenbaar nut, verbonden aan de tijde lijke werkzaamheid in een school van haar voormalige kweekelingen, nadat zij den onder wijzersrang verkregen, onzes inziens, niet daar mede mag doen breken, alléén op grond dat de wet er geen aanleiding toe geeft, terwijl toch geen enkele bepaling die werkzaamheid uitdrukkelijk verbiedt. In een schrijven van 17 September zette de Schoolopziener ten slotte nader zijne meening uiteen, dat de wet andere werkzaamheid in de school, dan van de door haar bedoelde onder wijzers en kweekelingen, verbiedt. Bij Raadsbesluit van 10 Februari 1885 wer- IV. SCHOLEN VOLGENS DE W ET TOT REGELING VAN HET MIDDELBAAR ONDERWIJS.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1885 | | pagina 132