10 18 Augustus toch De heer P. C. Evers, die bij eerste stemming alsnog met groote meerderheid tot Wethouder was herkozen, verklaarde het in hem gestelde bewijs van vertrouwen op hoogen prijs te stellen, doch de benoeming niet te mogen aanvaarden op grond, dat de meerderheid der kiezers, die aan de stemming deelnam, had beaamd de verkondigde meening, dat de belangen der Ge meente niet of niet goed werden behartigd en het daarom dringend noodzakelijk was in de eerste plaats verandering te brengen in de sa menstelling van het geheele Dagelijksche Bestuur. In dezelfde zitting deelde de heer Mr. J. G. Patijn den Raad mede, dat ook hij, om de motieven door den heer Evers ontwikkeld, aan Z. M. den Koning ontslag had gevraagd als Burgemeester van de Residentie. De poging, bij monde van den heer Jhr. Mr. B. C. de Jonge, namens de zeer groote meer derheid van den Raad in zijne zitting van 11 Augustus gedaan, om den Burgemeester te verzoeken niet te volharden bij zijn aanvraag om ontslag, werd met geen gunstigen uitslag bekroond. Bij Koninklijk besluit van werd aan Mr. J. G. Patijn, met ingang van 8 September, eervol ontslag verleend als Burge meester van ’s-Gravenhage. Het Burgemeestersambt, ad interim waarge nomen door den oudsten Wethouder, den heer A. P. Godon, bleef slechts korten tijd onvervuld. Bij besluit van 15 September N°. 13 behaagde het Z. M. den Koning tot dat ambt, met ingang van 21 September, te benoemen den heer Mr. A. J. Roest, Officier van Justitie bij de Arrondis-

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1887 | | pagina 16