39. A den Directeur-Generaal der Staatsspoorwegen te een adres door de Kamer te waarin bezwaren werden in gébracht tegen de ontworpen dienstregeling van het Zuidernet. Hoewel met plaatselijke toestanden onbekend, meende de Kamer in het belang van het reizend publiek aan de Directie in overweging te mogen geven aan de gerezen bedenkingen te gemoet te komen VIII. aan Utrecht, naar aanleiding van Vlissingen tot haar gericht en VI. aan de Commissie voor den aanleg van een zeehaven te Scheveningen, waarin met bescheiden aandrang eenigen spoed werd gevraagd met het openbaar maken van de resultaten van haar onderzoek omtrent de mogelijkheid van een aanleg; VIL aan de Commissie ter voorbereiding van een Proefstation van bouwmaterialen aan de Polytechnische School. De Kamer betuigde met haar groote ingenomenheid voor het geopperde denkbeeld tot oprichting van een dergelijk station, tevens haar leedwezen, dat zij qua Kamer de zaak niet geldelijk steunen kon, maar beloofde alle medewerking, welke het in haar vermogen was, te geven; IX. tot de Directie der Holl. Ijzeren Spoorweg-Maatschappij ter ondersteuning van het verzoek der Haagsche spekslagers- vereeniging om bij den bouw van het nieuwe station maat regelen te treilen, dat de keuring der aangevoerde varkens aan het stationsgebouw kunne geschieden. Voor den handel zou deze maatregel in velerlei opzicht van groot belang zijn, zoodat de Kamer niet aarzelde om haar adhaesie aan het adres te verleenen. Advies werd op verzoek gegeven a. aan den Minister van Financiën omtrent de vraag of naar het oordeel der Kamer het aantal winkeliers in ruw zout te Scheveningen voor de behoefte voldoende was te ach ten, dan wel of uitbreiding wenschelijk was. De Kamer gaf den Minister te kennen, dat eenerzijds haar bij onderzoek gebleken was, dat de handel en de reederij zich in de laatste jaren te Scheveningen niet hadden uitgebreid, zoodat aan meer-

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1887 | | pagina 557