6
Hunne bewering gegrond bevonden zijnde,
werd aan bet verzoek tot verbetering voldaan.
2o. door de heeren L. H. Limburg, J. C.
Schraagen Jr., R. B. Beeuwkes en J van Bem-
mel Czn. op grond dat hunne namen op die
lijsten niet voorkwamen, terwijl zij de vereischten
vermeenden te bezitten, aangegeven bij de wet
van 4 Juli 1850 (Stbl. No. 37), zooals die ge
wijzigd werd bij de wet van 6 November 1887
(Stbl. No. 193).
Overeenkomstig bet advies der Commissie tot
onderzoek der bezwaarschriften tegen de vast
gestelde kiezerslijsten besloot de Raad aan het
verzoek van de reclamanten te voldoen.
3o. door den heer W. H. van Heijningen,
met verzoek dat zijn naam alsnog op die lijsten
zoude worden gebracht, op grond, dat hij sedert
15 Maart 18S5 in deze Gemeente kamers be
woonde, die wel is waar niet in hetzelfde perceel
waren gelegen, doch waarvan de huurwaarde
bij schatting vermoedelijk zoude blijken hooger
te zijn dan 100, en hij alzoo de vereischten
vermeende te bezitten, aangegeven bij de wet
van 4 Juli 1850 (Stbl. No. 37), zooals die ge
wijzigd werd bij de wet van 6 November 1887
(Staatsblad No. 193).
In een daaromtrent door de Commissie tot on
derzoek der bezwaarschriften tegen de vastgestelde
kiezerslijsten uitgebracht rapport, waaruit o. a.
bleek, dat door den Burgemeester de aangifte van
den reclamant in den schattingsstaat, bedoeld bij
de artt. 1 en 6 van het Koninklijk besluit van 28
November 1887 (Staatsblad No. 211) was doorge
haald op grond, dat de reclamant hetzelfde perceels-
gedeelte niet gedurende negen maanden, vooraf-