21
HOOFDSTUK IV.
Naar de laatste door Gedeputeerde Staten afgesloten
rekening (art. 221 der wet van 29 Juni 1851) (Staats
blad no. 85), over het dienstjaar 1888, bedragen:
de ontvangsten f 3.748.679.83
en de uitgaven- 3.523.535.7 95
zoodat die rekening sluit met een
batig saldo van225.144.03’’
Verder verwijzen wij, wat datdienstjaar betreft, naar
de staten (Bijlagen 12 en 13), die den aard der ont
vangsten en der uitgaven afzonderlijk vermelden.
Van bovengemeld saldo werd ten bate van den
dienst 1889 beschikt tot een bedrag van ƒ213,196.975,
terwijl het overige, ad 11.947.06, ten goede kwam
aan den dienst 1890.
Volgens de door Gedeputeerde Staten goedge
keurde begrooting (art. 207) voor het dienstjaar
1890, is het geraamd bedrag:
der ontvangstenf 3.719.383.67s
en der uitgaven- 3.719.383.675.
Op 16 September 1889 werd de inschrijving
opengesteld op de eerste reeks obligatien groot
f 700.000 van de 3l/2 pet. geldleening, groot ten
hoogste f 3.000.000, tot het aangaan van welke
leening de Gemeenteraad in zijne vergadering van
23 Juli bevorens het besluit nam.
Op deze reeks werd ingeschreven voor een be
drag van f 5.129 000 waarvan a pari of daarboven
voor een bedrag van f 2.289.000.
De koers, waarvoor de inschrijvingen tot het be-
noodigd kapitaal zijn gegund, werd door den Raad
vastgesteld op lOO84/ioo pet.
Geldmiddelen.