24
liet aantal vergunningen voor den verkoop van
sterken drank in het klein, bedroeg op 1 Januari
1889679
In I 889 werden verleend krachtens art. 2 der wet 15
Samen 691
Gedurende het jaar 1889 werden door ons 1 7
vergunningen ingetrokken
en zijn door verschillende omstandigheden
vervallen5
Samen
Op 31 December 1889 bedroeg het aan
tal vergunningen mitsdien669(1)
ü)0
—J
(1) Feitelijk werden in den loop van 1889 door ons 21 vergunnin
gen ingetrokken. Na de intrekking van vier dier vergunningen, ver
zochten de houders een nieuwe, die door ons werd geweigerd, doch
welke beslissing door Gedeputeerde Staten der provincie Zuid-Holland
werd vernietigd, die de verlangde vergunning verleenden.
De weigering geschiedde bij alle vier gevallen op grond dat de
vroeger verleende vergunning, krachtens art. 27 der gewijzigde drank
wet, was ingetrokken, tengevolge eener onherroepelijke veroordeeling
wegens overtreding van art. 26, 2de lid der gewijzigde drankwet, en
wel omdat op den algemeenen regel van art. 26, le lid eene uitzonde
ring is gesteld in de 2e alinea ten aanzien van localiteiten, alwaar
eene gecombineerde nering werd uitgeoefend en dat tot de voor dat
geval voorgeschrevene exeptioneele bepalingen mede behoort artikel
27, waaruit volgt, dat, na intrekking krachtens artikel 27, geen ver
gunning krachtens art. 26, al. 1 kan worden verleend, en zulks te min
der omdat het woord „slechts” aan het slot van den aanhef der tweede
zinsnede, zoodanige vergunning ten eenenmale verbiedt.
Gedeputeerde Staten waren daarentegen van oordeel dat de intrek
king eener vergunning, op grond van de slotbepaling van art. 27 der
wet, niet in den weg staat aan het opnieuw verleenen van een ver
gunning voor dezelfde localiteit, op grond van art, 26, al. 1 der wet,
mits deze (behoudens vrijstelling volgens art. 4 der wet) niet verkeere
in het geval van no. 8, of een der andere nummers van art. 3, en
intusschen de in art. 26 al. 1 bedoelde bestemming op de daar ge
noemde wijze niet verloren hebbe. Zij verleenden de vergunningen
dan ook omdat de bedoelde lokaliteiten niet verkeerden in een der zoo
even aangeduide gevallen, en omdat de gemeenschap binnen’shuis
tusschen de tapperij en den winkel was verbroken.
Daarna hebben wij ons tot den Ministei van Binnenlandsche Zaken
gewend met het verzoek de beslissing van de Gedeputeerde Staten
aan den Koning ter vernietiging voor te dragen, evenwel niet met
het gewenschte gevolg, daar de Minister ons antwoordde geen termen