21.
Bylage
DERTIGSTE VERSLAG van den staat der
Academie van Beeldende Kunsten te 's-Gra-
venhage over 18881889.
Voor
het nu
om deze uitbreiding te beproeven, ontbrak
de geschiedenis der Haagsche Teeken-Academie is
afgesloten leerjaar voorzeker van gewicht, want
daarin werd de grondslag gelegd voor eene kunstnijverheids
school, die het karakter onzer instelling meer en meer zal
wijzigen. Werd er reeds in het vorige Verslag op ge
wezen, hoe het aantal aanstaande kunstschilders van liever
lede vermindert en de toekomstige werklieden en kunstnij-
veren, welke de Haagsche stedemaagd op Willem Doudyns’
plafondstuk van 1682 uit den kunsthemel verjoeg, er zege
vierend met groote meerderheid intrekken meer en meer
blijkt die toestand aan te houden. Slechts weinige jonge
kunstschilders bezoeken de Academie, eene vrij talrijke schaar
vrouwelijke dilettanten volgt den schildercursus, doch het
zwaartepunt van het onderwijs ligt in de Afdeelmgen Bouw
kunde en Ornament en in den cursus voor het opleiden van
leeraren en leeraressen ten behoeve van het Middelbaar
onderwijs.
Van verschillende zijden was reeds herhaaldelijk te ken
nen gegeven, dat men zoo gaarne voor de toekomstige kunst-
nijveren ruimer gelegenheid geopend zag, om zich onder de
leiding van hunne meesters te bekwamen. In eene stad als
de residentie, waar goede smaak en weelde heerschen, moest
de Academie, zoo meenden velen, althans een cursus bevat
ten, die den jeugdigen handwerksman volkomen in staat
I stelt, de artistieke zijde van zijn vak grondig te leeren. Den
winteravond-cursus en de luttele ochtenduren des zomers
achtte men niet voldoende daarvoor, en in navolging van
hetgeen Haarlem met zulk eene flinke uitkomst heeft tot
stand gebracht, wilde men een gezetten dagcursus opgericht
zien.
Aan goeden wil