39
t
VII. denzelfden Raad om mededeeling te doen van het
bij de Kamer ingekomen adres namens de groote vergadering
van belanghebbenden bij de visscherij en de badplaats te
Scheveningen, en haar adhaesie uit te spreken met hetgeen
in dat adres werd betoogd ten gunste van den aanleg van
een zeehaven. De havenkwestie toch was door de spuiing een
nieuwe phase ingetreden, en door adressanten werd op goede
gronden aangetoond, dat, terwijl een haven in het belang
der visscherij een dringende eisch van het oogenblik is, deze
ook het middel zou zijn om het door de sluizen in zee ge
loosde water zóóver van de kustlijn te voeren, dat de baders
te Scheveningen er de schadelijke gevolgen niet van onder
vinden.
VIII. aan denzelfden Raad deed de Kamer in verband
met bovenstaand schrijven het verzoek om de heeren Clif
ford en Steers, de concessieaanvragers voor de zeehaven,
een termijn te stellen om zich te verklaren omtrent hun
aanvraag en om voor het geval zij dan niet gereed waren
den aanleg op andere wijze tot stand te brengen.
IX. denzelfden Raad in zake de verbetering der water-
gemeenschap in de stad. In aansluiting aan het Provinciale
werk van vaartverbetering stelde de Kamer in een met techni
sche berekeningen gesteund adres aan den Raad voor de
waterwegen van af de grens der gemeente tot aan de draai
brug bij de Boekhorststraat aan de eene en de Maasstraat
aan de andere zijde uit te diepen en te verbreeden, met aan
leg van een zwaaiplaats voor groote schepen aan den ingang
door overlegging van authentieke bescheiden staven dat bij
voortgezette loozing van het grachtwater in zee gedurende
den zomer het vreemdelingenverkeer te Scheveningen zou
te niet gaan. Vele hoog geplaatste badgasten hadden aan
de betrokken belanghebbenden te Scheveningen te kennen
gegeven hun jaarlijksch bezoek afhankelijk te stellen
van het al of niet spuien. Op dezen grond en om de ge
legenheid aan het buitenland gegeven om de spuiings-
zaak tegen onze badplaats te exploiteeren, drong de Kamer
er met allen klem en nadruk bij het Gemeentebestuur op
aan de spuiïng gedurende de zomermaanden te staken en zag
zij althans voor 1889, hare pogingen met goeden uitslag
bekroond.