Kil 11 verheid, als vertegenwoordigende den Staat der Nederlanden, 2°. de Maatschappij tot exploitatie van Staatsspoor wegen, 3°. de Nederlandsche Rijnspoorwegmaatschappij, houdende verzoek om genoemde concessie met ingang van 15 October over te dragen aan den eersten adressant. Na daaromtrent gehouden overleg met eeue rechtskundige Commissie uit den Raad, kwam het ons wenschelijk voor den Gemeenteraad in over weging te geven de concessie aan den Staat der Nederlanden over te dragen, met verplichting te voldoen aan alle voorwaarden bij die concessie ge steld en tevens onder bepaling, dat de zinsnede voorkomende in artikel 1G der gestelde voorwaar den „eindigende den disten December 19dd of op zoodanigen vroeger en dag, als waarop de concessie voor den Spoorweg van s-Gravenhage naar Gouda eindigt" worde vervangen door de woorden „eindi gende den disten December 1891." He wijziging van art. I G kwam ons noodig voor, ten einde te kunnen overwegen, welke nadere be palingen wellicht in het belang der Gemeente aan eeue concessie voor langeren duur behooren ver bonden te worden en te gelegener tijd eene zoo danige concessie aan den Raad te kunnen voordragen. Den 30sten September vereenigde de Raad zich met ons voorstel. Tot het verkrijgen van eene definitieve regeling van gronden, toebehoorende aan de Hollandsche Uzeren Spoorwegmaatschappij, werd eene ruiling aangegaan, zooals hiervoren is aangegeven onder Hoofdstuk V A.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1890 | | pagina 167