27. Bijlage. Aan den Baad tan Bestuur der Academie tan Beeldende Kunsten te 'sGravenhage. Geroepen om voor ’t eerst na ons optreden als Commissie van Beheer over het Haagsch Museum van Kunstnijverheid aan uw College, krachtens art. 7 van ons Reglement, ver slag uit te brengen van onze verrichtingen, meenen wij daaraan te moeten laten voorafgaan eenige aanteekeningen omtrent de wordingsgeschiedenis der Commissie. Reeds vóór 1886 waren pogingen gedaan om hier ter stede een Museum van Kunstnijverheid op te richten. Het leggen van den grondslag die ten slotte mocht leiden tot uw stich- tingsbesluit waarvan onze Commissie een uitvloeisel is, dag- teekent van eene vergadering, die den 16en Februari van gemeld jaar gehouden werd door de Haagsche Afdeeling van de Vereeniging voor Fabrieks- en Handwerksnijverheid. De heer Grandia, ons tegenwoordig medelid, schetste in die bij eenkomst wat met de oprichting van een Museum beoogd werd. Eene commissie van voorbereiding uit het bestuur dier Afdeeling werd benoemd en eenigen tijd daarna uitgebreid door toetreding van gedelegeerden uit den Raad van Bestuur der Academie van beeldende kunsten en uit de Besturen van het Departement ’s Gravenhage der Nederlandsche Maat schappij ter bevordering van Nijverheid, der Haagsche Af deeling van de Maatschappij ter bevordering van Bouwkunst en der Vereeniging Arti et Industriae. Nadat de toenmalige burgemeester, Mr. J. G. Patijn, van deze commissie de lei ding had op zich genomen, werd den 28en Juni 1886 op het Raadhuis de eerste constitueerende vergadering gehouden, waartoe ook was uitgenoodigd Jhr. Mr. V. de Stuers en die verder werd bijgewoond door de heeren Patijn, G. H. Bauer, A. P. Godon, Joh. Gram, F. P. Grandia, P. A. Haax- man Jr., J. van Lith Jr., E. H. van Malsen, H. P. Mutters, Joh. Mutters Jr., J. J. van Nieukerken en A. W. Storten beker. Uit die bijeenkomst zij aangestipt, dat de middelen ter bestrijding van de eerste kosten gevonden werden uit een crediet door de Haagsche Afdeeling der Vereeniging voor Fabrieks- en Handwerksnijverheid toegestaan, en dat reeds overleg had plaats gehad met den Raad van Bestuur der Academie van beeldende kunsten, met welke onderwijsinstel-

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1890 | | pagina 518