72 de zomerspuiing dan overeenkomstig het voor stel van ons College van 17 Februari 1890. Bedoeld voorstel werd den loden Juli door den Raad aan genomen. Ten aanzien van den toestand der werken, be boerende tot de waterverversching, moge in aan sluiting aan het ten vorigen jare medegedeelde het volgende dienen. Van 1 Januari tot 31 Mei 1890 had geregeld natuurlijke loozing plaats met uitzondering van eenige dagen, waarop loozing werd belet door te hoogen zeestand (17 getijen) of te lagen boezemstand (IS getijen). De hoeveelheid in zee geloosd water van 1 Ja nuari tot 31 Mei bedroeg volgens de aanteekeningen van den zeesluis wachter 39.250000 M3 dit is per maand7.865000 M3 per week1.333000 M' per dag260430 M? Den Isten Juni werd het stoomgemaal inwerking gebracht en de opmaling voortgezet van 2 tot 5 Juni, op welken dag, in verband met het boven aangehaald Raadsbesluit van 4 Maart 1890, met Joozen in zee werd opgehouden wegens het openen van het badseizoen op 7 Juni. Den 4den Juli des morgens te acht uren werd een aanvang gemaakt met de proef, om het water in den voorboezem van het Kanaal der waterver versching op te malen zonder het in zee te loozen en werden tot 14 Juli des morgens te zes uren, dus gedurende tien etmalen, waarnemingen gedaan omtrent het wegzakken van het opgepompte water. In bet geheel is tusschen 1 en 5 Juni en tusschen 4 en 15 Juli eene hoeveelheid van 1.080.000 M3 uit de grachten weggemalen; tusschen 1 en 5 Juni k

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1890 | | pagina 78