20
Letter B.
VERSLAG omtrent den toestand der gemeentelijke
bewaarscholen uitgebracht door de Commissie van
toezicht op die scholen.
Naar aanleiding van het bepaalde bij art. 4, al. 2 der
verordening van 14 Aug. 1888, No. 13, heeft de Commissie
van Toezicht op de gemeentebewaarscholen de eer U het
volgende verslag over het jaar 1891 aan te bieden.
I. Algemeene opmerkingen.
Evenals in het vorig jaar werden de gemeentebewaar
scholen geregeld door de commissieleden gezamenlijk bezocht,
doorgaans ééne school per week. De Commissie is voortge
gaan met de toen reeds begonnen gewoonte, aan een of
twee der onderwijzeressen eene bepaalde taak op te geven
(vertellen of het behandelen van eene der Fröbelgaven'. Aan
de betrokken onderwijzeressen werd in den regel mededeeling
gedaan van den indruk, dien hare les op de Commissie ge
maakt had. De Commissie heeft aanteekening gehouden van
wat ze opmerkte, om bij een later bezoek te kunnen na
gaan, in hoeverre vooruitgang en behartiging van gegeven
wenken valt waar te nemen. Bovendien kunnen deze aan-
teekeningen dienst doen bij bevordering.
II. Onderwijzend personeel.
Op 1 December 1891 waren aan de openbare bewaar
scholen werkzaam 7 hoofden, 34 helpsters (1 vacature) allen
met akte en 37 kweekelingen (1 vacature), waarvan 3 met
akte (zie bijlage I).
In de hierbij gaande verslagen der Hoofden van de be
waarscholen roemen deze bijna zonder uitzondering den ijver
en lust der onderwijzeressen, evenals hare geschiktheid. De
Commissie kan zich over ’t geheel met dit oordeel vereenigen.
Verschillende onderwijzeressen toonden geschikt te zijn voor
hare taak, daar ze de leerlingen op nuttige en aangename
wijze bezig hielden. Bij eenige werd het streven opgemerkt,
om de kinderen duidelijk en zuiver te leeren spreken; al
gemeen intusschen is dit nog niet. Evenzoo gaven sommige
der onderwijzeressen zich blijkbaar veel moeite, om de kin
deren er toe te brengen bij het opzeggen van versjes, het
antwoorden op vragen, enz. aan de woorden en uitdrukkingen
de rechte beteekenis te hechten.