36 van Staatsspoor- hare instemming te VII. tot de Maatschappij tot exploitatie wegen, bij brief van 3 Mei 1891, om houders aan den Raad gedaan, tot het graven van een kanaal om de stad in aansluiting aan het provinciale werk tot vaartverbetering. De Kamer verdedigde, in afwijking der vroeger door haar voorgestane zienswijze, het vroegere plan door B. en W. ontworpen tot het aanleggen van een haven kom, met de noodige los-, laad-, lig- en zwaaiplaatsen van de grens der Gemeente aan de Trekvaart in Z. W. richting ongeveer tot aan den dijk der Hollandsche Spoor. Zij grondde haar gewijzigd inzicht ten deze op het feit, dat waar zij vroeger volgens de duidelijk uitgesproken meening der nij- veren in de Residentie de voorkeur gaf aan de verbetering der waterwegen binnen de Gemeente, deze zelfde handel drijvende ingezetenen nu demping der binnengrachten wilden, vooral met het oog op de teleurstelling in zake de uitwerking van het spuien ondervonden. Met het oog hierop achtte de Kamer een havenkanaal op bescheidener grondslag gewenscht. De demping der binnengrachten, ook door de Vereeniging tot verbetering der volksgezondheid voorgestaan, kon dan geleidelijk geschieden, terwijl het verlies aan los- en ligplaats, dat daarvan het gevolg zal zijn, wordt vergoed door het door de Kamer voorgestelde havenplan. Wat betreft de fi- nanciëele zijde der kwestie, vond de Kamer ook daarin grond tot bestrijding van het voorstel van het Gemeentebestuur en zij schaarde zich ten deze aan de zijde der Vereeniging voor Handel en Nijverheid en andere adressanten, om den Raad met allen ernst te wijzen op de hooge geldelijke lasten, die op de schouders der Gemeente zullen worden gelegd, terwijl niet kan worden verwacht, dat in 's-Gravenhage ooit eene andere dan consumptiehandel zal kunnen worden ver kregen. Kon met reden op eene ruimere handelsbeweging worden gerekend, de Kamer zou niet aarzelen, zelfs aan breedere voorstellen, dan dat van Burgemeester en Wet houders, haar adhaesie te schenken. De Kamer stelde ten slotte den Raad voor, om, indien de aanleg van een kanaal van de Trekvaart tot aan den Spoordijk, als boven bedoeld, op bezwaren mocht afstuiten, dan en alleen in dat geval, zich te vereenigen met het voorstel der Vereeniging voor Handel en Nijverheid in den geest van het voorstel van Burgemeester en Wethouders van 1889.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1891 | | pagina 580