Bijlage ’s-Graveniiage, 1 Maart 1893. Ter voldoening aan het voorschrift, vervat in art. 26 der Verordening van 13 October 1880, no. 506, heeft het Burgerlijk Armbestuur de eer den Gemeenteraad het ver slag zijner verrichtingen aan te bieden over het afgeloopen dienstjaar 1892. De Commissie, aan wie het beheer van dezen tak van administratie werd toevertrouwd, onderging geene wijziging, daar de respectieve leden in de Raadsvergadering van 6 September 1892, opnieuw de eer genoten eener herbenoe ming, terwijl de heer Wethouder Mr. F. A. P. Baron Wittert van Hoogland, zich andermaal heeft bereid ver klaard het voorzitterschap waar te nemen. In het personeel der ambtenaren vond geene andere ver andering plaats dan de in het vorige verslag reeds ver melde: het optreden met 1 Januari 1892 van den heer J. F. Carrière als armenopzichter. Wat den algemeenen toestand van het armwezen der Gemeente betreftvermeent het Burgerlijk Armbestuur daarbij acht gevende op de steeds toenemende bevolking dien niet ongunstig te mogen noemen. Niettemin wijzen het aantal bedeelden en het bedrag van den verleenden onderstand in verhouding tot de vorige jaren weder hoogere cijfers aan, ondanks de hulp die door bijzondere vereeni- gingen of personen wordt verstrekt. Die vermeerdering vindt vooral haren grond in het door vele plattelands bewoners, zoowel uit naburige als uit verder afgelegen kleine Gemeenten, zich verplaatsen naar deze Gemeente, waar zich hunne betrekkingen reeds gevestigd hadden, daarbij in de meening verkeerende, dat hunne vooruitzichten elders gunstiger zouden zijn. Ofschoon nu sommigen daarin mogen slagen, zien velen zich later daarin teleurgesteld, omdat vraag en aanbod van arbeid niet steeds met elkander in overeenstemming kunnen zijn. Terwijl het intusschen

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1892 | | pagina 519